Fanny Blankers : serpent of gewoon een mens??
door Renzo Verwer
- oorspronkelijke publikatie: Financieel Dagblad, juli 2003
De viervoudig olympisch kampioene van 1948 speelde vals bij domino en was dol op belletje trekken. Haar concurrenten, maar ook haar kinderen vonden haar egoïstisch. Niemand hield echt van haar, beweert een voormalige vriendin. En haar broer zegt: “in wezen was Fanny een kreng”. In de biografie Een koningin met mannenbenen doet sportjournalist Kees Kooman veel moeite een negatief beeld van Fanny Blankers-Koen neer te zetten. Hij wil het bekende heldenverhaal van de atlete die gouden medailles aaneen reeg en bescheiden, sociaal en een lieve, goede moeder bleef, ontzenuwen.
Francina Elsje Koen (1918) groeide op in Hoofddorp in een familie die heel veel aan sport deed. De jonge Fanny kon geen moment stilzitten en bleek veel aanleg te hebben voor atletiek. Haar voor die tijd veelvuldige trainingen vormden de basis voor een bijna twintig jaar durende atletiekloopbaan, waarin ze vier Olympische, vijf Europese en 58 Nederlandse titels behaalde. Al op 18-jarige leeftijd nam ze deel aan de Olympische Spelen. Haar prestaties (vijfde en zesde) zag ze als een mislukking; waar andere Nederlandse atleten vaak genoegen namen en nemen met ereplaatsen, wilde Koen winnen. Toen ze trainer Jan Blankers ontmoette, met wie ze in 1940 trouwde, raakte haar carrière in een stroomversnelling. Blankers introduceerde bij de Nederlandse damesploeg nieuwe, intensievere trainingsmethoden. Hij deed ook veel aan mentale begeleiding om Fanny zich zekerder te doen voelen. Het had effect, tijdens de Tweede Wereldoorlog pakte ze vier wereldrecords, waaronder die bij het hoog- en verspringen, een zeer ongewone combinatie.
Blankers-Koen beleefde haar sportieve hoogtepunt op de Olympische Spelen van Londen 1948, waar ze de 100, 200 meter, 80 meter horden en 4 x 100 meter estafette won. Nederland had zijn eerste naoorlogse heldin: een sobere, dertigjarige, sterke huisvrouw met twee kinderen. Ze onderging een massale huldiging in haar buurt en werd overspoeld met cadeaus (waaronder de welbekende fiets) - hysterie rond winnaars is duidelijk niet iets van de laatste jaren
In 1952 was ze bij de spelen van Helsinki waarschijnlijk nóg beter in vorm dan vier jaar eerder, maar een steenpuist maakte presteren onmogelijk. Drie jaar later stopte ze met wedstrijdsport, en werd begeleider van de Nederlandse ploeg. Nog altijd is ze een bekende Nederlander die tot voor een paar jaar nog geregeld bij programma's als `In de Hoofdrol', allerlei quizzen en sportuitzendingen te gast was. In 1999 werd ze door de internationale atletiekfederatie uitgeroepen tot atlete van de eeuw. De laatste jaren kreeg ze enkele infarcts en kwijnt nu al dementerend - en verlangend naar de dood - weg in een verpleeghuis.
Biograaf Kooman schetst niet alleen Blankers-Koens carrière, maar ook een tijdsbeeld van sport in de jaren dertig, veertig en vijftig. Dagelijkse training was al heel bijzonder - veel huidige recreatielopers trainen meer dan de toppers van toen. De medische begeleiding bestond uit penicilline; vitamines, voedingssupplementen werden niet gebruikt, en stimulantia als EPO, NESP bestonden nog niet. Blankers-Koen: “mijn doping bestond uit bruine bonen met spek.” Sensationeel was ook een vijf dagen durende busreis naar wedstrijden in Oslo. De bus kwam vast te zitten in een tunnel en werd mede met behulp van de meegebrachte speren van de speerwerpers uitgegraven.
Vrouwentopsport was destijds niet vanzelfsprekend. Atlete Bep du Mee vertelt dat haar man vroeg of ze `alsjeblieft die rotzooi (hij bedoelde mijn trainingsspullen) aan de kant wilde gooien. Als je verliefd bent, deed je dat.' Sportende vrouwen waren sowieso omstreden: het heersende idee was dat sport onvruchtbaarheid in de hand zou werken, de vrouw van haar huiselijke plichten afleidde. Bovendien zouden sportende vrouwen onkuise lustgevoelens opwekken. Een bijkomend probleem was het aantal mannen en hermafrodieten dat aan vrouwenwedstrijden meedeed. Geregeld moesten `vrouwen' hun medaille inleveren nadat een seksetest -die vaak een vernederende betasting van geslachtsdelen inhield- uitwees dat ze in elk geval geen vrouw waren. De atletiek leed eronder zoals nu de sport zucht onder het dopingprobleem.
Ook Fanny kreeg hiermee te maken toen zich in 1949 in eigen land een concurrente aandiende die haar tijden benaderde, de mannelijk uitziende atlete Foekje Dillema. Ze liepen nooit tegen elkaar: “ik loop niet tegen een vent” zei Fanny. Er kwam een geruchtenstroom op gang, mede gevoed door het echtpaar Koen, de Nederlandse bond deed een onrechtmatig sekse-onderzoek en Dillema kreeg nota bene op het station van Utrecht de uitslag te horen. Haar veelbelovende carrière werd in de knop gebroken en ze vereenzaamde. Nog steeds heeft de bond Dillema geen excuses aangeboden voor deze dubieuze diskwalificatie op grond van uiterlijk.
Sterk is de auteur in het naar boven halen van dit schandaal, of in het vertellen van anekdotes. Hij verliest zich echter veel te veel in gemoraliseer over Blankers-Koen. Kooman wil zo graag laten zien dat `onze Fanny' geen ideale heldin is. “Ze wisselde vriendschappen in, alsof het lege flessen zonder statiegeld betrof”, schrijft hij bijvoorbeeld. Maar al die nadrukkelijke afkeuring is niet nodig. Mijn indruk is dat Fanny Blankers-Koen een interessante vrouw is. Verder is ze: een beetje zinnig, een beetje onbeduidend, een beetje geestig, een beetje kinderachtig, een beetje jaloers. Geen mens uit één stuk. Een mens als ieder ander. Maar dan wel één die heel bijzondere prestaties leverde, een biografie waardig.
Kees Kooman / Een koningin met mannenbenen : Fanny Blankers-Koen, atlete van de eeuw.
Uitgeverij Veen. 240 pag. EURO 16,50